metseldrang

Mijn buurvrouw schuift een brief onder de voordeur door. Ik weet dat hij van haar is omdat ze alleen maar met rode pen schrijft en een zware rozenparfum draagt. Haar handschrift op de envelop is spits en hoekig, haar letters lijken op sneden van messen.
    Ik ben jarig, het is een verjaardagskaart, ik word vijfentwintig en op de voorkant staat een getekende teddybeer, boven hem een spraakwolkje met ‘hoera, een baby!, en binnenin zit een gekreukt briefje van vijf euro vastgeplakt met daaronder geschreven: twenty-five is the new thirty. Al weken stuurt ze me via whatsapp medische onderzoeken, artikelen die vaststellen dat je in het begin van je twintigerjaren het meest vruchtbaar bent, het vanaf je dertigste drastisch achteruit zal gaan. Ze stuurt er hartjes-emoji’s bij, roze en blauw, appt me soms midden in de nacht: maak je geen zorgen, je hebt nog heel even.

Er ligt een stapel bakstenen in een kruiwagen in het midden van mijn woonkamer en in de keuken staat een zak kant-en-klare betonmortel. Ik heb geen verjaardagsplannen, heb al mijn visite afgezegd, heb mijn klusspijkerbroek en een oud T-shirt van mijn vader aan. Ik leg vier bakstenen op de grond van de hal, tegen de deur aan, stapel ze zorgvuldig op, metsel mezelf in.

Hierbinnen heb ik een lichaam zonder dienstplicht en tel ik jaren in ervaringen: ik reken mezelf pas ouder als er iets wezenlijks is gebeurd.
    Ik verjaar na het stukgaan van de wasmachine: ik draag een grote tuniek die ik achterin mijn kast vind en denk plots niet meer constant aan de grootte van de bolling van mijn buik.
    Ik verjaar na de eerste keer dat ik succesvol macarons bak, wanneer ze eindelijk een voetje hebben, pastelroze en allemaal even groot zijn.
    Ik verjaar na het lezen van Maggie Nelsons Bluets,
    na het zien van Aftersun,
    na het ontdooien van de vriezer.
    Ik verjaar na het slopen van de voordeurmuur. Ik moet naar buiten omdat ik geen paracetamol meer in huis heb en heb onderschat hoe snel kant-en-klare vegetarische chili me tegen gaat staan. Het is koud en in mijn voortuin bloeien sneeuwklokjes. Ik ben vijfentwintig jaar en drie dagen oud, heb een briefje van vijf euro in de voorzak van mijn tuniek. Ik ga naar de winkel.